Terug naar het overzicht

Veranderingen in energie en landschap

1600-1900
Herman Kaptein en Piet Kleij
De paltrok-houtzaagmolen De Held Jozua in Zaandam werd in of kort voor 1719 gebouwd. Vanaf de jaren 1970 volgde een periode van verwaarlozing en een grote restauratie in 1994-’95 redde het complex van de ondergang. De molen is maalvaardig en draait en zaagt regelmatig.

-

ls je op een mooie dag door het weidelandschap van Uitgeest en Akersloot richting Alkmaar fietst, dan zie je vrijwel nergens dat je in een streek bent waar de vroegste ontwikkeling van de molenindustrie is begonnen. Slechts hier en daar tref je verborgen sporen aan uit een bijna verloren verleden.

Erfgoedpark De Hoop aan het Uitgeestermeer probeert zo goed en zo kwaad als kan de herinnering levend te houden aan de uitvinding van de windhoutzaagmolen door Cornelis Cornelisz. van Uitgeest. Deze ‘schamel huysman’ uit het gelijknamige dorp ontving tevens een octrooi voor zijn constructie van een kollergang in een windoliemolen: een tweetal aan elkaar gekoppelde, verticaal staande kantstenen die rollend over een horizontaal geplaatste molensteen werden bewogen.

Dit mechanisme verving de stampers voor het pletten van oliezaad. In Alkmaar wijzen straatnamen als Baangracht en Touwslagerstraat nog op een maritiem bedrijf dat hier eens van veel betekenis was. Verder wordt alleen nog tijdens archeologisch onderzoek incidenteel iets aangetroffen dat naar dit roemrijke verleden verwijst.


Zo is in Alkmaar aan het Zeglis de fundering van een laat-16e-eeuwse windmolen gevonden. Men gaat er vanuit dat hierop de windhoutzaagmolen heeft gestaan die diezelfde Cornelis Cornelisz. van Uitgeest heeft ontworpen en die als eerste in de wereld in vol bedrijf was als houtzagerij op windkracht. Tot het midden van de 17e eeuw maakte dit noordelijk deel van het Oer-IJ-gebied een vergelijkbare ontwikkeling door als de Zaanstreek. Beide regio’s hadden toen veel van hun agrarische karakter verloren en waren uitgegroeid tot dichtbevolkte gebieden waar diverse soorten industriemolens in bedrijf waren en handel en zeevaart tot bloei kwamen.

Maar terwijl de Zaanstreek uitgroeide tot het grootste molenindustriegebied van de wereld en tot op de dag van vandaag een industriegebied is gebleven, herkreeg het gebied tussen Alkmaar, Uitgeest en Wormer vanaf de tweede helft van de 17e eeuw langzamerhand weer een agrarisch karakter. Het verschil in ontwikkeling in de laatste eeuwen tussen beide gebieden is tegenwoordig terug te zien in het landschap.

Van de molenrijkdom langs de Zaan waren zelfs rond 1900 nog delen over. Hier een beeld van de oostelijke Zaanoever waar nu de Zaanse Schans is. De molen linksvoor met twee schuren is oliemolen De Windhond (1633-1911). Tegenwoordig ligt hier de Julianabrug. De molen rechts daarvan aan de Zaan is de nog steeds bestaande oliemolen De Ooievaar, die in 1622 werd gebouwd in Assendelft en in 1669 werd verplaatst naar zijn huidige standplaats. Daarachter de molens aan de Poel en op het schiereiland De Hemmes. Het fabriekje uiterst rechts kondigt de nieuwe tijd aan. Dertig jaar later waren de meeste molens op deze afbeelding verdwenen.


Langs de Zaan zijn nog volop resten van de oude nijverheid en handel aanwezig, zoals windmolens, pakhuizen en rijke koopmanshuizen. In het Guisveld achter station Wormerveer kun je als je goed kijkt nog oude vijverlanden ontdekken, het waterzuiveringssysteem van witpapiermolens. Het zijn weilanden waarin naast elkaar verschillende greppels zijn uitgegraven waarin water stroomde dat vanaf twintig meter diepte met kleine petmolentjes werd opgepompt. In de greppels bezonken de ongerechtigheden uit het water en – nadat het zand ook nog eens door een zandbak en een laag vilten dekens was gepompt – kon het worden gebruikt om witpapier te maken.

Ook ondergronds is het industriële verleden nog tastbaar aanwezig. Bij opgravingen zijn langs de Zaan oude scheepswerven blootgelegd en regelmatig worden nog walvisbotten gevonden als overblijfselen van de rijke geschiedenis van de Zaanse walvisvaart en traankokerij. Bovendien wijzen bodemverontreinigingen op de vroegere aanwezigheid van verfmolens, in het bijzonder van loodwitmolens.

Het noorden van het Oer-IJ-gebied daarentegen vertoont enkel een groen en weids weidelandschap Hoewel men het dus anders zou hebben verwacht, lag het prilste begin van de molenrevolutie omstreeks 1600 niet langs de Zaan, maar in de driehoek Alkmaar-Uitgeest-Wormer. Met Alkmaar als stedelijk centrum werden binnen deze regio in een kort tijdsbestek de eerste nieuwe soorten industriemolens ontworpen: de zaagmolen, de oliemolen, de papiermolen, de hennepklopper en de volmolen.

Geïnspireerd door deze vernieuwing in het productieproces volgde kort daarop de oprichting van vele molens langs de Zaan en op het voormalige Schermereiland (nu de Eilandspolder). Deze energietransitie van spierkracht naar windkracht bracht niet alleen een unieke plattelandseconomie voort, maar is tevens van grote invloed geweest op de economische ontwikkeling van Nederland.

 Plattegrond van papiermolen De Vergulde Bijenkorf met de bijbehorende vijverlanden. Het kruis linksboven is de plattegrond van een petmolentje dat zuiver water van grote diepte oppompte. Dit water stroomde door de afzonderlijke vijvers die met elkaar waren verbonden door middel van buizen. Een buis door de sloot leidde het water naar de vijverlanden op het land waar de papiermolen stond. Tijdens het stromen bezonken allerlei ongerechtigheden, zoals ijzer en mangaan. Na filtering door een zandbak en na het persen van het water door vilten dekens was het zuiver genoeg om witpapier van te maken (Tekening J. J. Honig, 1842).

-

Een belangrijke voorwaarde voor deze innovatieve ontwikkeling in het noordelijk deel van het Oer-IJ-gebied was de gunstige ligging ten opzichte van de toenmalige waterwegen. Via het Wijkermeer, de Schermer en de Beemster konden schepen dit gebied zonder problemen bereiken en verlaten. Een belangrijk deel van de bevolking vond dan ook al vroeg haar bestaan in de binnenvisserij en de binnenvaart.

Daaruit is omstreeks 1500 de zeevaart voortgekomen. Uitgeest, Akersloot, De Rijp en Graft bijvoorbeeld waren voorheen zeevarende dorpen. Zo werd Dirck Symenszoon uit Uitgeest in 1628 door de Staten-Generaal uitgezonden om met twaalf schepen de Portugezen in Brazilië aan te vallen. Ook hij keerde net als Piet Hein dat jaar terug met een rijke buit. Bij opgravingen in Akersloot is goedkoop aardewerk uit Denemarken aangetroffen, dat door zeelui die op de Oostzee voeren was meegenomen naar Noord-Holland (zie het hoofdstuk ‘Akersloot wereldwijd’).

Dezelfde opgravingen leverden tevens zeer fraaie borden op uit Frankrijk en Italië. Ook deze kunnen in verband worden gebracht met de handelsvaart op Europese havens vanuit dit deel van het Oer-IJ-gebied. Het is dan ook geen toeval, dat verschillende van de industriemolens die hier al vroeg in bedrijf werden genomen, producten voortbrachten die bestemd waren voor de scheepsbouw: de hennepklopper beukte hennepvezels waarmee zeildoek, touwwerk en visnetten werden gemaakt en de houtzaagmolen zaagde hout voor de bouw van schepen.

Door de drooglegging van de Beemster en de Schermer en door de verzanding van het noordelijk deel van het Wijkermeer werd het gebied tussen Alkmaar, Uitgeest en Akersloot voor schepen moeilijker bereikbaar. Vanaf het midden van de 17e eeuw kwamen steeds minder zeevaarders uit dit deel van het Oer-IJ-gebied. Opgravingen in Akersloot laten zien, dat in de 18e eeuw in plaats van Deens, Italiaans of Frans aardewerk er vrijwel uitsluitend lokaal gemaakte potten, kannen en borden uit Alkmaar, Amsterdam of Bergen op Zoom in het bezit waren van de plaatselijke bevolking. De kooplieden, ondernemers en zeelui waren uit dit dorp weggetrokken, een deel zeer waarschijnlijk naar de Zaanstreek. Terwijl het noordelijk Oer-IJ-gebied steeds minder toegankelijk werd concentreerde het zwaartepunt van nijverheid, handel en zeevaart zich steeds meer richting de Zaan.

Een scheepswerf aan de Zaan met enkele zeeschepen in aanbouw, een houtvlot op het water en boom stammen aan de kant. Opvallend is de beperkte werkruimte bij en tussen de huizen. Afbeeldingen uit de begintijd zijn er niet, zodat ons visuele beeld van de Zaanse scheepsbouw dateert uit de late fase van zijn bestaan. Het jaarlijks bouwen van grote zeeschepen begon pas vanaf 1630. (tekening P. Betlem naar een achttiende-eeuws schilderij).  

-

De dorpen langs de Zaan en de Nauernasche Vaart bleven vanuit het IJ wel goed bereikbaar. Mede daardoor kon vooral dit deel van de Zaanstreek met West- en Oost-Zaandam als meest bevolkte en bedrijvige deel zich verder ontwikkelen. De belangrijkste maritieme activiteiten waren de handel op de Oostzee en de walvisvaart op de Poolzee. Ook de Zaanstreek heeft veel zeevaarders voortgebracht, zoals Claes Compaan uit Oostzaan. Hij was een beruchte piraat die vele schepen beroofde van hun kostbare lading, maar in grote armoede stierf. En ook in de Zaanse bodem worden scherven van Deens aardewerk en dure importen uit Italië en Frankrijk aangetroffen.

In honderden molens, opgericht langs brede waterwegen en iets dieper het land in, werd massaproductie verricht. Met wind als energiebron zaagde men hout, sloeg men olie, pelde men gerst en rijst, maakte men verfstoffen, schepte men papier, volde men lakens, beukte men hennep, stampte men tabak en maalde men graan.

Net als in het noordelijk gelegen gebied was hier de maritieme sector de aanjager van de economische ontwikkeling. Houtzaagmolenaars werkten voor een deel voor de scheepstimmerlieden, graanmolenaars tevens voor de scheepsbeschuitbakkers en hennepmolenaars voornamelijk voor de reders van zeildoek. (De mannen die de productie en de verkoop van zeildoek regelden, werden rolreders of reders van zeildoek genoemd. Deze reders zorgden voor de inkoop en de bewerking van de hennep, het weven en de ver koop aan de scheepswerven of scheepseigenaren. Zelf weefden ze geen zeildoek.)

Foto van de opgraving uit 2004 van een achthoekige molenplattegrond aan de Schermerweg in Alkmaar. Aangenomen wordt dat dit de plattegrond is van de in de late zestiende eeuw door Cornelis Cornelisz. van Uitgeest in Alkmaar gebouwde houtzaagmolen. De ‘afdrukken’ van de acht poeren waarop het achtkant van de molen stond waren in het veld nog zichtbaar en zijn hier met rode stippen aangegeven. 

-

Andere belangrijke afnemers waren Amsterdamse kooplieden aan wie Zaans witpapier, zaadolie en verfstoffen werden verkocht. Hoewel ook in Uitgeest, Graft-De Rijp en Alkmaar de hennepnijverheid en verschillende soorten industriemolens tot ver in de 18e eeuw van betekenis bleven, beschouwt men de Zaanstreek vanwege de meer dan elfhonderd molens die hier in totaal hebben gestaan, als het mondiale epicentrum van de molenindustrie.

Dankzij de inzet van wind als goedkope en duurzame energiebron, gecombineerd met een hoogstaande molentechniek, leverde de Zaanse economie een buitengewone bijdrage aan de welvaart in ons land tijdens en na de Gouden Eeuw. Bovendien vormde Europees gezien de windmolenindustrie met de watermolenindustrie een essentiële schakel in de langdurige overgang van het ambachtelijke kleinbedrijf naar het industriële grootbedrijf.


Tussen stad en platteland

Wat in het Zaanse en veengebied en op het Schermereiland in de vroegmoderne periode ontstond, was een hybride samenleving die ergens tussen het agrarische platteland en de maritieme, handeldrijvende nijverheidsstad was blijven steken.

Al voor de opkomst van de windmolenindustrie waren in deze regio’s nijverheid, handel, scheepvaart en visserij de belangrijkste bestaansbronnen en vormden zij het dichtst bevolkte plattelandsgebied van Nederland. Maar hoewel de dorpsidentiteit afnam naarmate de economie een stedelijk karakter kreeg, bleef deze streek in de ogen van de stedelingen het dorpse platteland. Het grotendeels loslaten van agrarische bezigheden door de dorpelingen en het zich mengen in economische activiteiten die voorheen in steden werden verricht, werden door de stedelingen niet zomaar geaccepteerd. Zij vreesden dat “de dorpen steeden souden worden”.

Vanaf de 16e eeuw poogden zij met steun van de centrale overheid concurrerende bedrijven van het platteland te weren. Door de opkomst van de nieuwe windmolenindustrie laaide in de eeuw daarop de strijd van steden als Alkmaar en Amsterdam tegen de zogeheten ‘buitennering’ weer regelmatig op. Vooral de Zaanse houtzagerij en scheepmakerij moesten het daarbij ontgelden. De klok kon echter niet meer worden teruggedraaid. Vooral de Amsterdammers trokken te veel profijt uit de Zaanse windmolens om door te willen bijten. Pas in 1811 werd Zaandam officieel tot stad verklaard en in 1818 werd door de centrale overheid het platteland juridisch gelijkgesteld met de stad.

De Zaanstreek onderscheidde zich niet alleen van de steden, maar ook van andere plattelandsgebieden met een belangrijke nijverheid. In bijvoorbeeld ’t Gooi en Twente onderhield men zich thuis naast hun agrarische bezigheden met het spinnen en weven in opdracht van stedelijke textielondernemers. Een soortgelijke vorm van huisnijverheid in de Zaanstreek was de zeildoekweverij. Maar hoe belangrijk dit bedrijf voor de werkgelegenheid ook was, het nam binnen de nijverheid geen alles overheersende positie in. De Zaanstreek kenmerkte zich juist door een gedifferentieerde nijverheid met naast de zeildoekweverij verschillende soorten molenbedrijven, vele scheepswerven, beschuitbakkerijen en stijfselmakerijen (Figuur 6.3.4). De loonmolenaars en het werkvolk stonden niet in dienst van stedelijke, maar van plaatselijke koopman-ondernemers. Het was voornamelijk eigen investeringskapitaal in de vorm van de partenrederij dat de economie in beweging bracht en hield. Verder onderscheidde de Zaanstreek zich van andere nijverheidsregio’s door zijn bevolkingsdichtheid, zijn diversiteit aan economische activiteiten en zijn grote afhankelijkheid van volledige loonarbeid.


Windaangedreven industrie: van regionaal naar internationaal

De eerste windmolens bewerkten voor een deel grondstoffen uit de naaste omgeving en voorzagen vooral in de regionale behoeften. Vanaf omstreeks 1620 ontwikkelden zij zich tot trafieken: bedrijven die grondstoffen en halffabricaten uit het buitenland bewerkten tot eindproducten, die vervolgens voor een groot deel werden geëxporteerd.

Gezicht op de Zaanwand aan de Veerdijk in Wormer met de gebouwen van Hollandia. V.l.n.r. pakhuis Java, stoomrijstpellerij Hollandia met de watertoren uit 1888 voor de watervoorziening van de fabriek, de pakhuizen Bassein, Saigon en Batavia. De overgang van wind naar stoom resulteerde niet direct in stenen fabrieken, zoals die nu nog als monumenten zijn overgebleven. Vaak werd de stoommachine en de stoomketel eerst geplaatst in een stenen bijgebouwtje bij de molen, later in kleine stenen fabriekjes met een houten skelet. 

-

Veruit de belangrijkste exportbedrijven waren de houtzagerijen, de scheepsbouw, de zeildoekweverijen, de olieslagerijen en de papiermakerijen. Geschat kan worden, dat deze bedrijven omstreeks 1700 aan minstens de helft van de Zaanse beroepsbevolking werk hebben verschaft. De zeildoekweverij maakte voor het hekel-, spin- en weefwerk zelfs gebruik van ver buiten de Zaanstreek wonende en in deeltijd werkende loonarbeiders. De Zaanse scheepsbouw onderscheidde zich vooral door massaproductie van goedkope fluitschepen. Daardoor werd zij de grootste exporteur van zeeschepen in ons land. Het bedrijf met de meeste industriemolens was de houtzagerij. Vanaf omstreeks 1630 was de Zaanstreek samen met Amsterdam de dominante houtmarkt van ons land.

De kwaliteit van het Zaanse schrijfpapier tot slot stond internationaal zo hoog aangeschreven, dat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 hierop is geschreven. Dit alles werd mogelijk gemaakt door ondernemende Zaankanters met hun vele werklieden, die de industriewindmolens draaiend hielden.


Van windmolen naar stoommachine: de tweede energietransitie

De tweede energietransitie – de overgang van windmolen naar stoomfabriek – voltrok zich in de Zaanstreek later dan in andere molencentra in ons land.

Pas in de loop van de jaren zeventig en tachtig van de 19e eeuw brak hier het besef definitief door, dat het windmolenbedrijf uiteindelijk aan het kortste eind zou trekken. Krachtiger en zuiniger werkende stoommachines en efficiëntere productiemachines brachten ondertussen zoveel schaalvoordelen met zich mee, dat de een na de andere molenbezitter de huik naar de wind hing. De een doekte zijn bedrijf op, de ander verving in zijn molen de wieken door een stoommachine en een stoomketel. In een volgende fase braken stoommachine en ketel definitief uit het nauwe korset van de molen en verplaatsten zich naar stenen fabrieksgebouwen.

Een ware kaalslag voltrok zich nu onder de windmolens, vele schoorstenen met rookpluimen kwamen voor hen in de plaats. Onder leiding van oude Zaanse familiebedrijven uit de molenwereld als die van Laan, Honig, Vis en Duyvis en door nieuwe ondernemers als Albert Heijn, Cornelis Bruynzeel en Ericus Verkade transformeerde deze regio in een van de belangrijkste industriegebieden van Nederland. Een nieuwe bloeiperiode ving aan, waarin schone en duurzame energie was vervangen door schadelijke steenkool.

Uit beide energietransities ontstond in de Zaanstreek een cultuurlandschap dat op zijn beurt volstrekt uniek is. De molenindustrie met de vele grootbedrijven die hieruit voortkwamen heeft opvallend genoeg niet geleid tot de vorming van een afzonderlijke, compacte stad. De vele windmolens stonden in een kilometers lange sliertvorm langs de weerszijden van de rivier de Zaan en her en der verspreid in het achterliggende weidegebied. Hier ontbrak het aan de voorwaarden tot de premoderne stadsontwikkeling.

Vanwege de nabijheid van Amsterdam ontstond in deze streek geen centrale markt en kwam er geen belangrijke haven tot ontwikkeling. Bovendien mochten windmolens vanwege een goede windvang niet te dicht op elkaar staan. Vandaar dat hier de bedrijvigheid zich niet concentreerde op een centraal punt, maar zich verspreidde over een langgerekte lintbebouwing. De vervanging van de windmolen door de stoomfabriek resulteerde op haar beurt niet in een typische industriestad, maar in een uitgestrekt snoer van moderne bedrijven langs de gehele loop van de rivier. “Een vergelijkbaar industrieel landschap als dat langs de Zaan was nergens anders in Holland of daarbuiten te vinden”, aldus Reinout Rutte.

In de Zaanstreek is vooral langs de Zaan een opvallende mengeling van oude en nieuwe gebouwen, van woonhuizen, pakhuizen, molens en fabrieken te vinden. Deze foto geeft dit typisch Zaanse landschap goed weer. Op de achtergrond oliemolen Het Pink, in zijn huidige vorm gebouwd in 1751. Op de voorgrond de moderne fabrieksgebouwen van zetmeel en glucosefabriek Tate and Lyle.