Terug naar het overzicht

Sociale gevolgen van de aanleg van het Noordzeekanaal

Pauline van Vliet
Het Tata Steelcomplex naar het zuiden gefotografeerd. Het complex, waarvan met de bouw werd begonnen in 1918, strekt zich uit tot ten noorden van het dorp Wijk aan Zee. Tot op het terrein van de fabrieken strekt het duinlandschap zich uit; het wordt tegewoordig met zorg voor de natuur professioneel beheerd.

-

De kanaalgravers

Mannen met niet veel meer dan een puthaak kwamen vanuit heel Nederland naar het verlaten duingebied bij het latere IJmuiden omdat er werk was – een nieuw kanaal door de duinen naar de Noordzee . Zo trokken veel polderjongens jarenlang van het ene ontginningswerk naar het andere. Het waren losse arbeiders van elders, die zwaar werk moesten verrichten. Een arbeider verplaatste gemiddeld 1 tot 1,5 m3 zand per dag en wanneer het geregend had, was het zand twee keer zo zwaar. Deze losse arbeiders werden in barakken ondergebracht. Er braken geregeld opstanden uit omdat de verschillende onderaannemers met elkaar concurreerden en zo laag mogelijke lonen probeerden uit te betalen. Bij een van de opstanden viel er een dode (Venetien 2001).
De kanaalgravers die hun gezin meenamen moesten zelf voor huisvesting zorgen. Van gejut hout en andere vondsten werden huisjes gebouwd op De Heide, het latere IJmuiden-Oost. Op deze vlakke plek in de duinen, ongeveer op de hoogte waar nu het gemeentehuis van Velsen staat, waren verder geen voorzieningen. Volgens de dorpsgenoten in Velsen leefden deze vreemdelingen hier als in Sodom en Gomorra. Vanuit Velsen durfde de politie er nauwelijks te komen, maar de nieuwe sluis kwam er door hun handwerk.

Aanleg van het Noordzeekanaal, 1865. Kleurenlitho naar gravure van Johan Conrad Greive jr. (1837­1891). 

Connie Braam schreef in 2000 over de kanaalgravers de roman ‘De woede van Abraham’: ‘Niets meer dan een tijdelijke kolonie, hoorde Abraham de burgers van Velsen elkaar geruststellen in de koffiehuizen. Een gat, een nest, een negorij noemden ze het, omdat ze niet wisten hoe ze de verzameling huisjes anders moesten aanduiden. Het was geen dorp, daar waren ze zeker van, want er was niet eens een kerk, en de naam die de bewoners het gaven – De Heide – was op geen kaart te vinden.

Toch bleef het beangstigend dat de vreemdelingen met stenen muren en zelfs een pannendak hun verblijf iets permanents leken te geven. Bovendien overtrof het aantal inwoners van De Heide verre dat van Velsen; daar haalden ze bij de laatste telling niet eens de vierduizend’; (einde citaat). Over de bevolking van De Heide staat in ‘De Woede van Abraham’: ‘Iedereen had wel zijn eigen duistere reden om in dit godvergeten oord verzeild te raken. 

Of het nu oplichters waren of beurzensnijders, dieven met trossen nagemaakte sleutels, moordenaars, zonderlingen weggelopen uit krankzinnigenhuizen of ander schuim, ze werden geaccepteerd’. Veel polderwerkers trokken weer verder toen het kanaal gegraven was en in 1876 werd geopend, maar daar kwamen weer anderen voor in de plaats die in IJmuiden gingen wonen. Het waren de vissers, de sluiswachters en de vletterlieden. De doorsnijding van Noord-Holland was een feit en leidde tot velerlei andere ontwikkelingen. 

-

De IJmuidenaren


IJmuiden bestond nog niet voordat het kanaal gegraven was. Na de opening was het aanvankelijk een gehucht, maar al snel groeide IJmuiden uit tot een plek waar vissers de doorgang naar zee gebruikten en waar ze van zee uit een veilige plek zochten tussen de pieren. Toen in 1887 een vissershaven werd aangelegd (Figuur 7.3.5). om te voorkomen dat de vissersboten nog langer in de weg lagen voor de schepen naar Amsterdam, had dit een aanzuigende werking voor meer vissers. Zo groeide IJmuiden tegen wil en dank uit tot een vissersplaats.

Met de groei van de vissersgemeenschap in IJmuiden komen er ook steeds meer cafés en kroegen. Rond 1900 telde IJmuiden vierenveertig kroegen, cafés en restaurants. Vletterman Dorus Dropman: ‘Àls ze me nuchter aan boord zien komen, vragen ze of ik ziek ben. Jenever is de stookolie waar IJmuiden op drijft’ (de Boer & Schrijver 2015). De Velsenaren wilden niets weten van deze nieuwe plaats die avonturiers en rauw zeevolk trok.

Lange tijd kwam er geen fatsoenlijke weg naar IJmuiden, was er geen openbare verlichting, waren er geen scholen of andere voorzieningen…‘Waarover men iedereen hoorde mopperen: geen bakker en altijd oud brood. Geen slager en nooit vers vlees, geen politietoezicht, ook niet bij de sluizen, geen brandweer, geen dokter (en wat voor een carrière had een jonge arts hier kunnen maken!) geen riolering of ophaaldienst van vuil, zodat de bergen huisvuil en afval zich langs de straten ophoopten; geen school; troepen kinderen zwierven dagelijks langs het kanaal en in de duinen…’(De Vries et al. 1976).

 Kalverstraat in de buurtschap De Heide, gezien vanaf de plek die in de volksmond bekend stond als “De Beurs” in westelijke richting,de zijstraat links is de Zeeweg, rechtsonder de hoek met de Kanaalweg (later Zeeweg). De Heide werd later het dorp Velseroord|Velseroord is het latere IJmuiden­Oost. Datering 1890­1900. 

IJmuiden is altijd onderdeel van de gemeente Velsen geweest. Tot op de dag van vandaag verschillen de culturen van het oorspronkelijke dorp en die van de IJmuidenaren enorm. De IJmuidenaar Theo Warmenhoven verwoordde het in 2016 mooi: ‘In het oorspronkelijke dorp Velsen wonen de landrotten, wij zijn de zeerotten en die twee verstaan mekaar maar moeilijk…’ (Interviewproject ‘Graven naar het verleden van het Noordzeekanaal).


Het Hoogovenpersoneel

Toen Henri J.E.Wenckebach, de oprichter en eerste directeur van de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken (de ‘Hoogovens’), nu Tata Steel, in 1918 besloot dat de havenmonding van het Noordzeekanaal bij uitstek geschikt was om Nederlands eerste grote staalfabriek te bouwen, ontstond een nieuwe dynamiek.
Deze industrie, die gebruik maakte van de stevige ondergrond van de duinen om haar zware fabrieken op te bouwen, zag ook andere voordelen van deze plek.

Natuurlijk was het ideaal dat de grondstof van staal, ijzererts, over zee kon worden aangevoerd naar een eigen haven. Het eindproduct, staal, kon zijn weg naar de klant vinden via het Noordzeekanaal. Maar deze plek had nog meer voordelen. Er was aan de noordkant ruimte om in de toekomst uit te breiden in de duinvallei Breesaap. Dat is de afgelopen honderd jaar ook veelvuldig gebeurd.

Steeds zijn er hoogovens en staalfabrieken bijgebouwd en is het fabrieksterrein uitgebreid in noordelijke richting. Ondertussen is het dorp Wijk aan Zee aan praktisch alle kanten door de Hoogovens ingesloten. Deze uitbreidingen hebben ervoor gezorgd dat het Hoogoventerrein inmiddels in drie gemeentes ligt: Velsen, Beverwijk en Heemskerk. Hoogovens zorgde er bovendien voor dat zich allerlei toeleveringsbedrijven in de omgeving vestigden. De ruimtelijke impact is enorm geweest; deze is goed zichtbaar door twee kaarten van Beverwijk – dat eveneens een enorme groei doormaakte – met elkaar te vergelijken en je te realiseren dat zich dit binnen nog geen acht decennia afspeelde.

 Nieuwe sluis te IJmuiden in aanbouw. Opmetseling van de muren van het buitensluishoofd en ontgraving voor het buiten­stortebed, gezien van een punt gelegen op 4 m. boven AP, bewesten dit stortebed en ongeveer in de verlengde as der sluis, 1894. Albuminedruk door Gustaaf Oosterhuis (1858­1938). 


Werknemers van heinde en verre

De grootste aanslag op de ruimte vormden overigens niet de fabrieken, maar de huisvesting van de werknemers uit de (verre) regio en later uit verre landen, de gastarbeiders. Als goede werkgever zorgde dit bedrijf voor passende huisvesting voor haar personeel dat eerst uit Groningen en Friesland en later uit Spanje, Italië, Turkije en Marokko toestroomde. Dit betekende de bouw van vele flats en kleine eengezinswoningen in de omgeving van het bedrijf.

Heemskerk was niet voor niets eind jaren zestig de snelst groeiende gemeente van Nederland. Ook Beverwijk dijde enorm uit. De verstedelijking van dit gebied was een feit. Voor de Friezen die door de Hoogovens werden aangetrokken was er een Friese vereniging in Heemskerk.

Jaap Minkes vertelt: ‘De buren naast ons waren Friezen en die hoorde je Fries praten natuurlijk. Je had ook een Friese vereniging in Heemskerk, omdat er zoveel mensen uit Friesland kwamen. Dat heette de Friese Krieten, dat was een vereniging die Friese toneelstukken speelden. Daar gingen mijn ouders ook heen, om het maar een beetje leuk te hebben met elkaar’ (Interviewproject ‘Graven naar het verleden van het Noordzeekanaal’).

Voor het personeel uit Italië en Spanje werd begin jaren zestig van de 20e eeuw tijdelijke woonruimte geboden in twee schepen die in het Noordzeekanaal lagen; de Arosa Sun en de Casa Marina. Meneer Caria, afkomstig van Sicilië verbleef enkele jaren op de Casa Marina: ‘In elke kamer waren vier bedden. Het waren een, twee, drie, vier, vijf verdiepingen, die Casa Marina. Ik kwam in de keuken te werken, de chef-kok was Italiaans, het magazijn was Italiaans, drie koks waren Italiaans – het waren allemaal Italianen.’

Veel Italianen trouwden en bleven in Nederland, ze waren geliefd bij de Nederlandse vrouwen, veel minder bij de mannen. De oud-collega’s van meneer Caria wonen nu in Heemskerk, Beverwijk en Velsen-Noord (Interviewproject ‘Graven naar het verleden van het Noordzeekanaal’). Hoewel de Hoogovens dus keurig voor huisvesting voor haar personeel zorgde, waren ze wel belerend: ‘Er kwam iemand van de Hoogovens kijken of mijn vrouw het huishouden wel goed deed, ze keken in de kasten of het linnengoed wel netjes lag opgedekt.’ (Gerard Glijmen, Interviewproject ‘Graven naar het verleden van het Noordzeekanaal’). Er werd een burgerlijke moraal verwacht bij de Hoogovens. Hier was duidelijk een heel andere werkgever dan de Kanaalmaatschappij voor de kanaalgravers in de 19e eeuw was geweest. De kanaalgravers moesten het wat huisvesting betreft maar zelf uitzoeken, met alle gevolgen van dien.

 Kaart van Beverwijk, situatie 1981. In een beperkt aantal decennia breidde Beverwijk enorm uit. De uitbreiding, samen met die van het aan grenzende Heemskerk, vormt een enrome ruimtelijk impact. Hij is voornamelijk toe te schrijven aan het uitdijende personeels bestand van de Hoogovens, later Tata Steel.