Terug naar het overzicht

Tussen duin en veen

Natuur en landschap van het Oer-IJ gebied
door Bart Korf
Het natuurgebied het Guisveld, in beheer bij Staatsbosbeheer, met de zeer kenmerkende verkaveling. Een opname in noordoostelijke richting met Wormerveer op de voorgrond en de ‘Toren van Wormer’ uit 1968 op de achtergrond, alwaar ook De Poel en een stuk van de Zaan zichtbaar zijn. VLIEGERFOTO TOM KISJES.

Het stroomgebied van het Oer-IJ

Langs het Oer-IJ zelf lagen rond het begin van onze jaartelling lage oeverwallen en overstromingsvlakten, en misschien hier en daar ook wel wat ooibos (rivierbegeleidend bos), hoewel voor dat laatste tot nu toe weinig concrete aanwijzingen zijn gevonden. Dichter bij de monding, waar het zoute water van de zee door getijdenwerking kon doordringen, zullen kwelderachtige begroeiingen hebben overheerst. Meer naar het binnenland bevonden zich uitgebreide veengebieden met hoogveenvegetaties. Om de natuur van het huidige landschap goed te kunnen begrijpen moeten we bekijken hoe de mens het landschap en de natuur van dit gebied in de loop van de eeuwen door ontginning, agrarisch gebruik en verstedelijking heeft beïnvloed. Deze beïnvloeding vormt het centrale thema in bijna alle hoofdstukken van dit boek. Het duingebied was te onaantrekkelijk, te schraal en te droog, en het veenmoeras te nat en te ontoegankelijk voor de eerste pioniers. Zij vestigden zich daarom juist in het tussen die twee gelegen stroomgebied van het Oer-IJ.

In andere artikelen op deze website wordt uiteengezet, dat na de Romeinse tijd, toen de Oer-IJ-monding al geruime tijd was dichtgeslibd, de afwatering stagneerde, en dit gebied daardoor te nat werd voor bewoning. Maar later, in de tweede helft van de Middeleeuwen trok men vanuit de iets hoger gelegen gebieden zoals de binnenduinrand en de strandwallen het veen in, dat men stukje bij beetje ontwaterde en in cultuur bracht. Aanvankelijk was dat akkerbouw, maar doordat het veen door ontwatering inklonk en weer natter werd, moest men overgaan op veeteelt. Omstreeks 1500 was het gehele gebied van binnenduinrand tot en met het veengebied ontgonnen en bewoond. Op strand en duinen na was dus vanaf het eind van de Middeleeuwen zo ongeveer het gehele gebied in cultuur gebracht. In dit open en vrij kale cultuurlandschap was voor natuur weinig plaats meer. Slechts op enkele afgelegen plaatsen langs de grotere wateren resteerden perceeltjes rietland en moeras, die voor ontginning niet aantrekkelijk genoeg waren. Toch werden ook deze benut: het riet werd gemaaid voor dakbedekking of voor strooisel in de stal, en ook moerasvegetaties werden vaak nog gehooid in hoogzomer. Daardoor bestond vroeger – tot pakweg een eeuw geleden – een veel groter scala aan gebruiksvormen en overgangen tussen enerzijds nauwelijks geëxploiteerd schraal nat hooiland op afgelegen percelen tot anderzijds de flink bemeste en productieve huisweide.

Tegenwoordig zijn al die verschillen in gebruikstypen verdwenen. Aan de binnenduinrand is de oorspronkelijke bewoning en ontginning al vroeg begonnen. We vinden hier nu vooral bollenteelt en grasland. Maar grote oppervlakten zijn ook in beslag genomen door woonbouw, wegen en bedrijventerreinen. Op enkele plaatsen zijn nog restanten van ouder gebruik te vinden, zoals bijvoorbeeld het landgoed Marquette en de hakhoutcultuur in het Krengenbos. Voor de natuur is dit overgangsgebied van duin naar polder potentieel belangrijk in verband met de kwelwaterstroom uit het duingebied. Maar die kwel kon tot voor kort alleen worden herkend aan het voorkomen van enkele speciale plantensoorten in sloten en aan slootkanten. Sinds kort zijn er bij het Zeerijdtsdijkje (ten oosten van Bakkum-Noord) en ook bij de waterberging Noorderveld (Heemskerk) weer plaatsen waar de natuur van kwelgebieden meer de ruimte krijgt. En niet te vergeten het natuurgebied ‘De Hooge Weide’ ten noorden van de Zeeweg van Limmen naar Castricum, waar natuurherstel tot spectaculaire terugkeer van bloemrijke graslanden (Figuur 5.2.1) heeft geleid.


Boven: Inundatie bij Fort Krommeniedijk, maart 2011. VLIEGERFOTO TOM KISJES.

Rechts: Grutto, een van de meest bedreigde weidevogelsoorten.


---------------

In de polders van de strandvlakte tussen de binnenduinrand en het veengebied treffen we merendeels intensief gebruikt cultuurgrasland aan, vaak ook gescheurd voor de teelt van snijmais als ruwvoer. Verder is de infrastructuur van de A9 en de spoorlijn hier nu op veel plaatsen beeldbepalend. Op enkele plaatsen vinden we plekken waar de natuur meer de ruimte krijgt, zoals in en rond de eendenkooi bij Uitgeest (ook een oude gebruiksvorm!) en op de terreinen van de Stichting De Hooge Weide langs het fietspad tussen Castricum en Uitgeest. Bij de eendenkooi treffen we nog enkele percelen Dotterbloemgrasland, en op de terreinen van De Hooge Weide vindt een herstel van bloemrijke hooilanden plaats. Verder vinden we hier vooral veel weidevogels, over dit fenomeen volgt nog een aparte paragraaf. Ook de recent aangelegde waterbergingen langs de Schulpvaart (in de bedding van het Oer-IJ) bieden nieuwe kansen voor de natuur. De strandwallen zelf zijn sinds de ontginning al eeuwen intensief in gebruik voor met name tuinbouw, maar zijn de laatste decennia bijna geheel volgebouwd met woningen en bedrijven.

Rond het Alkmaardermeer (dat het zuidelijke deel vormde van de drooggelegde Schermer) vinden we de ruimte en weidsheid van het water en de omringende graslandpolders. Enkele polders zijn vooral intensief cultuurgrasland, weer andere worden beheerd met een natuurdoelstelling en zijn rijk aan weidevogels – onder andere de Hempolder (Figuur 5.2.2) en de Westwouderpolder. Langs de meertjes Weijenbus en Vroonmeer in de Uitgeester Broekpolder liggen enkele percelen botanisch belangrijk bloemrijk rietland. Ook langs het Limmer Die en in het Oosterveld bij Limmen zijn botanisch belangrijke hooi- en rietlanden aanwezig, met echte koekoeksbloem, veenpluis, rietorchis, welriekende nachtorchis en nog veel meer. In het voorjaar zijn de vele weidevogels in deze gebieden een bijzonder fenomeen. Ook is dit gebied belangrijk voor verschillende soorten doortrekkende en overwinterende weide- en watervogels, o.m. kievit, goudplevier en smient (Figuur 5.2.3) die hier in grote groepen van soms wel duizenden exemplaren kunnen worden aangetroffen. En dan tenslotte de veenpolders van de westelijke Zaanstreek. Hier vinden we de polder Assendelft (tussen Wijkermeer en Nauernasche Vaart), een modern veeteeltgebied waar in de jaren ’70 een omvangrijke ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. Ook de Uitgeester- en Heemskerker Broekpolder is (op bovengenoemde percelen van Landschap Noord-Holland na) in een modern veeteeltgebied met eenzijdige raaigras- en maïspercelen veranderd.

Maar tussen Nauernasche Vaart en de Zaan ligt de polder Westzaan (Westzijderveld, de Reef en Guisveld), een oorspronkelijke vaarpolder, waar de hoge grondwaterstand, de venige bodem en het (oorspronkelijk) brakke karakter tot allerlei verschillende bijzondere natuurwaarden hebben geleid. Dit gebied is – net als een aantal andere zogenoemde waterrijke veenweidegebieden, maar dan ten oosten van de Zaan – aangewezen in het kader van Natura 2000. Uit de aanwijzingsstukken: “In de polder Westzaan komen verschillende stadia voor van brakke verlanding zoals de jonge stadia met ruwe bies. Het is een van de belangrijkste veenweidegebieden voor brakke ruigten met echt lepelblad en echte heemst en brakke graslanden. Naast jonge verlandingsstadia zijn ook bloemrijke veenmosrietlanden, veenmosrijke trilvenen en moerasheiden goed ontwikkeld. Door de ligging zijn er kansen het brakke karakter te behouden en te versterken. Het gebied is een kerngebied voor de noordse woelmuis”. En bovendien is het een belangrijk gebied voor weidevogels, watervogels en vogels van riet en ruigte.


Boven: bloeiende struikheide in de Haddingsbraak, ook wel Spaarnwouderven genoemd. 

Rechts: Pijlkruid komt vaak voor in kwelgebieden.


--------------

Braken en braakjes

In de eerste eeuwen na de ontginning van het veengebied waren de dijkjes, die het nieuw ontgonnen land moesten beschermen tegen hoog water vanuit het IJ nog niet afdoende. Bij zware stormen is het IJ op verschillende plaatsen door de nog lage dijkjes gebroken. Daarbij ontstond ter plekke van de doorbraak door uitspoeling een dieper gat. Naderhand werd de dijk daar meestal omheen gelegd. Deze uitspoelingsgaten worden in het rivierengebied wiel genoemd, maar dragen in Noord-Holland de naam ‘braak’. Langs de randen van een braak ontwikkelt zich meestal een oevervegetatie, waardoor de braak, afhankelijk van omvang en diepte, na kortere of langere tijd dichtgroeit. Die verlanding begint met een voedselrijke rietvegetatie, maar deze wordt dan schraler en eindigt in veenmosrietland en soms zelfs veenheide.

Als je in zo’n dichtgegroeide braak met een grondboor aan de gang gaat kan je prachtig deze opeenvolging zien van rietveen naar rietzeggeveen en vervolgens naar mosveen. In het agrarisch cultuurlandschap waren deze braakjes daardoor ook – naast de oevers van wateren als Limmer Die, Weijenbus en Vroonmeer – plaatsen waar de natuur van oevervegetaties zich kon handhaven. Langs de Noorder IJ- en Zeedijk die van Zaandam via Nauerna en Buitenhuizen naar de Noorderbuitendijken (golfbaan Heemskerk) loopt, maar ook langs de Spaarndammerdijk tussen Halfweg en Spaarndam, zijn nog diverse van dergelijke (al dan niet dichtgegroeide) braken en braakjes te vinden.


Weidevogels

Weidevogels vormen een bekend natuuraspect van het Hollandse polderland. Maar weidevogels zijn ook in de afgelopen halve eeuw van iets volkomen vanzelfsprekends in de graslanden van Noord- en Zuid-Holland, Friesland en Noordwest-Overijssel verworden tot een zorgenkindje van de Nederlandse natuurbescherming. Tot de weidevogels worden gerekend de kievit, grutto, scholekster, tureluur, kemphaan en watersnip, en meestal ook de eendensoorten slobeend en zomertaling. Dit achttal vogelsoorten was een halve eeuw geleden kenmerkend voor de natte graslanden van de laagveengebieden. Maar kemphaan en watersnip zijn als broedvogel vrijwel verdwenen uit Noord-Holland, en zeker uit het Oer-IJ gebied, en de andere soorten vertonen een gestage vermindering van het aantal broedparen, ondanks allerlei manhaftige pogingen om deze achteruitgang (Figuur 5.2.6) te doen stoppen.

De belangrijkste oorzaak van deze achteruitgang zijn de intensivering van het agrarisch gebruik en de daarmee gepaard gaande diepere ontwatering en zwaardere bemesting van het cultuurgrasland. Daardoor zijn weidevogels hoe langer hoe meer afhankelijk geworden van graslanden die speciaal voor hen als natuurgebied worden beheerd. In het gebied van het Oer-IJ zijn dat vooral de polder Westzaan, enkele gedeelten van de Krommenieër Woudpolder en Uitgeester Broekpolder, de Hempolder en de terreinen bij het Limmer Die, het Oosterveld bij Limmen en de Grote Ven tussen Uitgeest en Castricum, en tenslotte de graslanden van landgoed Marquette bij Heemskerk. In tegenstelling tot de negatieve tendens van de weidevogels gaat het een andere groep graslandvogels juist heel goed: verschillende soorten ganzen profiteren als graseters van het toegenomen aanbod aan jong, eiwitrijk gras. En dit betreft niet alleen de grauwe gans, waarvoor Nederland in zijn natuurlijke areaal ligt, maar ook een hele reeks van andere ganzensoorten die verwilderd zijn vanuit watervogelcollecties (bijvoorbeeld Nijlgans en Canadese gans) en/of als trekvogel hier zijn blijven hangen (brandgans, kolgans).

Kwel aan de binnenduinrand.

Omdat het duinzand een poreuze bodem vormt, kan de neerslag in het duingebied goed in de bodem zakken, en ontstaat daardoor ondergronds een hoeveelheid (‘bel’) zoet water. Maar omdat het duingebied ook hoger is dan zijn omgeving stroomt het grondwater zijwaarts weg, in de richting van de zee enerzijds en in de richting van de polders anderzijds. De snelheid van deze grondwaterstroming varieert van enkele cm tot maximaal enkele dm per etmaal. Op lagere plaatsen treedt dit grondwater weer aan de oppervlakte, dit noemen we kwel.

Deze kwel veroorzaakt dan bijzondere milieuomstandigheden en daardoor meestal ook bijzondere natuurwaarden. Het is een permanente stroom van schoon water, relatief arm aan plantenvoedingsstoffen, en soms ook ijzerrijk waardoor fosfaat wordt gebonden. Op dergelijke kwelplaatsen is meestal sprake van bijzondere natuur. Maar in de binnenduinrand is de invloed van het menselijk gebruik zo groot, dat deze schone kwel tot voor kort alleen in het soortenbestand van een aantal sloten en oevers tot uiting kon komen. Tussen Castricum en Heemskerk bevindt zich een verbindingszone tussen duin en polder, waar met name rond het Krengenbos enkele zeldzame, op zoete kwel wijzende soorten te vinden zijn (o.a. paarbladig fonteinkruid, brede waterpest, pijlkruid, holpijp en beekpunge).

Gezicht op de Hempolder tussen Uitgeest en Akersloot.

In het natuurgebied van het Zeerijdtsdijkje (Bakkum-Noord) is op een aantal percelen de voedselrijke bovenlaag weggehaald zodat aan kwel gebonden moerasvegetaties kunnen terugkeren. In het nabijgelegen gebied De Hooge Weide is dat al wat langer geleden gebeurd, wat tot een spectaculair herstel van bloemrijke graslanden met onder meer dotterbloem, ratelaar, echte koekoeksbloem en verschillende soorten orchideeën heeft geleid.

Forten van de Stelling van Amsterdam De forten van de Stelling van Amsterdam vormen wat natuur betreft, eilandjes op zich – het zijn droge elementen in een nattere omgeving. Het fort zelf is meestal bedekt met aangevoerd (duin)zand, waarin vaak enkele soorten planten en insecten uit het herkomstgebied zijn meegereisd en zich hebben kunnen handhaven. De fortgracht is meestal veel dieper dan de polderwateren en heeft vaak schoner water. In verband met de oorspronkelijke militaire functie waren de forten ontoegankelijk en daardoor een oase van rust. Het oorspronkelijke verdedigingsprincipe van de Stelling van Amsterdam was het kniediep onder water zetten van het terrein in het schootsveld, aan de buitenzijde van de ring van de Stelling . Dit heeft Landschap Noord-Holland geïnspireerd om in het voorjaar, als de weidevogels terugkeren, enkele percelen bij fort Krommeniedijk (ondiep) onder water te zetten. Dit vormt weer een imitatie van de situatie in de oorspronkelijke natuurlijke broedgebieden – overstromingsvlakten van rivieren – van onze weidevogels in Oost- en Noord Europa.


Brakwaterveengebieden

Veenvorming vindt plaats wanneer afgestorven plantenmateriaal onder de waterspiegel terechtkomt en daar niet – wat normaal zou zijn – afgebroken wordt door schimmels, bacteriën en dergelijke. Dit gebeurt wanneer het (grond)water zuur wordt doordat veenmossen (Sphagnum) in de vegetatie gaan optreden. Dit is het geval in het vegetatietype dat we Veenmosrietland noemen. In brakke moerasvegetaties – zoals de Noord-Hollandse veenweidegebieden van Waterland en de Zaanstreek – gebeurt dat in een eerder stadium van de verlandingssuccessie dan in een geheel zoet milieu. Daarom vinden we op enkele plekjes in de Noord-Hollandse veenvegetaties ook de volgende fase, de zogenaamde veenheitjes waarin naast haarmos bijv. dopheide, kraaiheide en/of veenbes te vinden zijn. In de polder Westzaan bevinden zich hier en daar nog perceeltjes veenmosrietland en een paar kleine veenheitjes.

Het brakke karakter komt hier ook tot uiting in het voorjaar tijdens de bloei van echt lepelblad, dat hier nog steeds, zij het schaars, voorkomt. De polder Westzaan is het enige brakwaterveengebied waarvoor plannen voor herstel van het brakke karakter zijn ontwikkeld. Ook in het Limmerveentje en bij het Limmer Die, al eeuwen niet meer in een brakke omgeving, komen kleine plekjes veenheidebegroeiing voor.

Nieuwe natuur

De teloorgang van de natuur van bloemrijke graslanden met veel weidevogels wordt door veel natuurliefhebbers zeer betreurd. Diverse natuurorganisaties hebben in de afgelopen decennia geprobeerd om deze achteruitgang een halt toe te roepen en dit natuurtype te herstellen. Door deze pogingen werden langzamerhand ook de succesfactoren voor herstel van de weidevogelstand duidelijk: - een hoge grondwaterstand, bij voorkeur plas-dras in het vroege voorjaar - een trage grasgroei daarna - insectenrijkdom (door een soortenrijke vegetatie) in de periode van pas uitgekomen jongen - bij voorkeur enige bescherming tegen predatie (geen bosjes en paaltjes, eventueel zelfs een elektrisch raster) Door een beheer dat gericht is op verschraling, en ‘enten’ met hooi van bloemrijk grasland, kan cultuurgrasland in de gewenste richting worden geleid. Een hoopvolle ontwikkeling is dat de nieuwe functie waterberging zich goed met natuurherstel laat combineren.


Boven: De grote braak bij Nauerna.


Rechts: Rietorchissen in de Hooge Weide nabij Bakkum-Noord.


---------------

Ook in het Oer-IJ-gebied zijn fraaie voorbeelden te vinden van natuurherstel van graslanden: De Hooge Weide bij de Zeeweg Limmen-Castricum, de Groote Ven tussen Castricum en Uitgeest, en de graslanden bij Marquette met de waterberging Noorderveld.

Terugblik en vooruitblik

Het landschap van het Oer-IJ is mensenwerk. Maar lange tijd bleef er in het landschap ook veel ruimte voor natuur: weidevogels, bloemrijke hooilanden, vlinders enzovoort. In de vorige eeuw is daar verandering in gekomen, vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn landbouw en veeteelt sterk geïntensiveerd en eisten infrastructuur en dorps- en stadsuitbreiding hun tol. Als reactie hebben natuurorganisaties terreinen die nog een beetje extensief werden gebruikt aangekocht om dat beheer voort te zetten en de natuurwaarden te behouden. Daardoor vinden we natuur zoals weidevogels en bloemrijke graslanden tegenwoordig vooral op speciaal (‘ouderwets’) beheerde terreinen.

In de afgelopen decennia is ook veel ervaring opgedaan met het herstel van natuur op voormalig intensief gebruikt agrarisch land, met name de Stichting De Hooge Weide heeft hier spectaculaire resultaten mee geboekt. Ook zijn in combinatie met waterbergingen op diverse plaatsen natuurterreinen gecreëerd in het Oer-IJ gebied: in het Noorderveld bij Heemskerk, langs de Schulpvaart bij Castricum en bij Limmen-Zuid (hier in de bedding van het Oer-IJ zelf), en in combinatie met maatregelen van de Kaderrichtlijn Water ook langs het verder richting Akersloot gelegen deel van de Schulpvaart (het project klimaatbuffer Schoonwatervallei).

In de komende jaren zijn van deze combinatie van natuur en waterbeheer waarschijnlijk nog wel meer projecten te verwachten. Wat zou het mooi zijn als we daarmee een keten van natte natuurterreintjes zouden kunnen realiseren, die ons gebied langs de Noorder IJ- en Zeedijk met Waterland en het IJsselmeer verbindt, en een tweede verbinding ontstaat die via Spaarnwoude en Amstelland naar het Vechtplassengebied loopt. Het Oer-IJ-gebied vormt nu een groene buffer tussen de verstedelijkte gebieden van Zaanstad, IJmond/Haarlem en Alkmaar. Ten zuiden van het Noordzeekanaal is deze bufferfunctie geformaliseerd in het recreatiegebied Spaarnwoude, maar ook ten noorden van het IJ is het belangrijk om een aantrekkelijke open en groene ruimte te behouden tussen de verstedelijkte gebieden. Het blijkt hoe langer hoe meer dat een goede balans tussen stedelijke voorzieningen enerzijds en een aantrekkelijke groene omgeving anderzijds een belangrijke vestigingsfactor is. De generaties na ons zullen ons dankbaar zijn als we er in slagen de groene kwaliteit van het buitengebied te behouden.


Braken en braakjes rond het IJ; A = braak met open water; B = dichtgegroeide braak; C = dichtgestorte braak.