Voor de aanleg van het Noordzeekanaal lag ook Velsen aan Het Wijkermeer en was net zoals Beverwijk in trek bij vermogende stedelingen. Zij bouwden o.a. de nog altijd bestaande buitenplaatsen Beeckestijn, Velserbeek en Waterland. Vooral Beeckestijn (nu een museum) is hiervan het bezoeken waard vanwege het fraaie gebouw en de historische stijltuinen. (buitenplaatsen)
-----
De buitenplaatsen in het strandwallengebied en de binnenduinrand van het Oer-IJ werden in de Gouden Eeuw (zeventiende eeuw) gewild bij de nieuwe elite van kooplieden en stedelijke regenten, die naast hun huis in de stad een zomerverblijf ‘op stand’ zochten. Vooral locaties aan het water in de omgeving van Beverwijk en Velsen waren in trek. De nieuwe rijken waren dan per zeiljacht over het IJ in een kleine twee uur bij hun buitenverblijven. Voor deze nieuwe welgestelden was het bezit van een buitenplaats vooral een statussymbool. De eenvoudigste vorm van een buitenplaats was het kopen of huren van een herenkamer in een plaatselijke boerderij. Het bezit van een volwaardige buitenplaats bleef voorbehouden aan de allerrijksten.
Hun buitenplaats bestond uit een groot vrijstaand herenhuis met stallen en dienstwoningen, tuinen met waterpartijen, boomgaarden, velden, serres of een oranjerie en een moes- en kruidentuin. Sommige buitenplaats eigenaren maakten daarbij nog furore met een volière of eigen menagerie.
In mei begon voor de stadse families per koets en schuit de jaarlijkse verhuizing naar hun buiten, compleet met bedienden en een deel van hun huisraad.
De jacht en het afleggen van visites bij andere families hoorden net als het kweken van bijzondere bloemen en planten bij de genoegens van het buitenleven. Het duingebied leende zich bij uitstek voor de jacht op konijnen, fazanten en ander klein wild.
De buitenplaats Beeckestijn geeft een representatief uniek beeld van de ontwikkeling van de Nederlandse tuinkunst.
In de tuinen overheerste aanvankelijk de formele tuinstijl, met geometrische vormen en strakgeschoren hagen. In de 18de eeuw werden veel parken aangepast aan de nieuwe mode van de Engelse landschapsstijl. Ze kregen slingerpaadjes, bosschages, watervallen en klaterende beekjes en als exotisch detail soms een romantische kluizenaarshut of nagemaakte ruïne.
Landgoed Beeckestijn was in de zeventiende en achttiende eeuw achtereenvolgens in bezit van de Amsterdamse regentenfamilies Corver, Trip en Boreel.
Veel grote landgoederen verdwenen vanaf eind achttiende eeuw door de economische recessie, werden opgesplitst of kregen een andere bestemming. Voor particuliere eigenaren werd het onderhoud een steeds zwaardere last. Huis en tuinen kwamen in beheer van stichtingen of natuurbeschermingsorganisaties.

